Dat de waarde van levenseindegesprekken groter is bij tijdige gesprekken dan bij gesprekken die uitsluitend ‘op het laatst’ gevoerd worden, heeft te maken met de emoties die omhoog komen als er pas gesprekken over het levenseinde plaatsvinden op het moment dat daar – door een diagnose en/of prognose – alle reden voor is. Op zo’n moment is de dood geen abstract, maar een concreet gegeven. Dan kunnen emoties opspelen (van paniek tot weerzin, van depressie tot machteloosheid), die het nadenken en praten over het levenseinde niet eenvoudiger maken.
Heel begrijpelijk, maar het maakt het praten dus ook moeilijker. Zeker als het gaat om behandelkeuzes (waarbij de kwaliteit van leven mogelijk benadeeld wordt als de patiënt voor een behandeling kiest die vooral op de kwantiteit is gericht), is een emotionele belasting niet helpend. Hoe angstiger en/of onzekerder iemand is, hoe labieler zijn toestand en hoe moeilijker het is een keuze te maken die passend is bij de persoon.
Belangrijk om te realiseren, is dat het praten over de dood het sterven niet naar voren haalt. Met andere woorden: praten over de dood is niet dodelijk. Eigenlijk is het niet-praten over de dood, zeker als de komst daarvan een vaststaand gegeven is, veel vreemder.